6. Basisschoolperiode
In het kort:
- Meer moeders zijn gaan werken; in het stedelijke gebied ligt het aandeel ouders van wie geen van beiden een baan heeft, hoger;
- Een tiende van de kinderen spreekt in het gezin een andere taal dan Nederlands of Zeeuws;
- 7% voelt zich niet altijd veilig thuis;
- De meeste kinderen (83%) vinden dat zij genoeg vriendjes en vriendinnetjes hebben;
- Het aandeel kinderen dat gepest wordt, is van 2003 tot 2018 gehalveerd;
- Jongens kunnen moeilijker stoppen met gamen dan meisjes; meisjes juist iets meer met social media dan jongens;
- Driekwart is lid van een sportvereniging. We zien geen verandering in de tijd;
- Kinderen gaan steeds minder vaak lopend of fietsend naar school;
- Meisjes geven een hoger rapportcijfer aan hun eigen buurt dan jongens;
- Steeds meer kinderen vinden hun buurt veilig om in te spelen.
Snel naar:
In 2018 is voor de vijfde keer onderzoek gedaan naar het welbevinden en de leefwereld van Zeeuwse kinderen in de basisschoolleeftijd (Jeugdmonitor Zeeland | Primair Onderwijs – Groep 6). In 2018 hebben in totaal 1.677 kinderen uit groep 6 in de leeftijdsgroep 9-10 jaar, de vragenlijst ingevuld (respons van 41%). In dit onderzoek worden vragen gesteld over het kind zelf, de thuissituatie, school, online-gedrag, de buurt, vrijetijdsbesteding en gezondheid. Voor een belangrijk deel zijn de vragen in dit onderzoek constant gehouden om lange termijnontwikkelingen te kunnen volgen. Maar we hebben ook nieuwe vragen toegevoegd over bijvoorbeeld gamen en social media-gebruik.
De onderwerpen uit dit onderzoek sluiten ook aan bij een aantal ambities van de Transformatieagenda Jeugd Zeeland 2018-2021. Er worden vragen gesteld over de (veilige) thuissituatie, hoe het gaat op school en hun netwerk. Ook is er, voor de theoretische onderbouwing van het onderzoek, een koppeling te maken met het Rotterdamse factorenmodel (Wiering, 2015) met beschermende en risicofactoren voor jeugd (zie inleiding). De verschillende ‘settings’ (gezin, kind, school, wijk) komen in het onderzoek aan bod.
In dit hoofdstuk worden de resultaten uit 2018 - waar mogelijk - vergeleken met de resultaten uit de eerdere meetjaren (2003, 2006, 2010 en 2014). De Jeugdmonitor Zeeland kijkt specifiek naar kinderen die in het onderzoeksjaar in groep 6 zaten. Niet alle kinderen hadden dus hetzelfde geboortejaar of dezelfde leeftijd. Kinderen in groep 6 zijn echter vaak 9 of 10 jaar.
Om de Zeeuwse cijfers in een context te plaatsen worden soms ook Nederlandse percentages gepresenteerd. Deze zijn vaak echter niet helemaal vergelijkbaar met de Zeeuwse percentages, omdat bijvoorbeeld de vragen net iets anders zijn gesteld of aan leerlingen die iets ouder zijn. De Nederlandse cijfers zijn dus niet één op één vergelijkbaar met de Zeeuwse maar geven wel aan of de trend die in Zeeland zichtbaar is ook aan de orde is in de rest van Nederland.
Tabel 6.1: Beschrijvende statistiek steekproef onderzoeken 9/10-jarigen (2003-2018)
De meeste 9- of 10-jarigen (2018: 66%) in Zeeland wonen in niet-stedelijk gebied. Bijna 8 op de 10 kinderen (2018) heeft geen migratieachtergrond; van 5% is één van de ouders of zijn beide ouders in België geboren.
Overwegend groeien Zeeuwse kinderen van 9 of 10 jaar op in een gezin met twee ouders, in 2018 ging het om 84% van de doelgroep. We zien door de jaren heen een stijging van het aandeel 9- of 10-jarigen dat opgroeit in een eenoudergezin.
Figuur 6.1: Aandeel 9- of 10-jarigen die opgroeien in een eenoudergezin (2003-2018)
Het aantal broertjes of zusjes van 9- of 10-jarigen blijft door de jaren heen ongeveer gelijk. Vier op de tien kinderen leven in een groot gezin met drie of meer kinderen. Een op de tien kinderen is (nog) enig kind.
Figuur 6.2: Aantal kinderen per huishouden van de 9- of 10-jarigen in peiling (2003-2018)
Gezinssamenstelling
Van de ondervraagde kinderen wonen 8 op de 10 bij beide ouders (samen). De rest woont grotendeels in een nieuw samengesteld gezin of bij de moeder. Sinds 2003 is het aandeel kinderen dat in een nieuw samengesteld gezin woont duidelijk toegenomen. Ongeveer een op de vijf kinderen geeft aan dat de ouders gescheiden zijn. In het stedelijk gebied zien we wat vaker gescheiden ouders (23%) dan in het niet-stedelijk gebied (17%).
Arbeidsparticipatie ouders
De meeste ouders van de kinderen in groep 6 hebben een baan of eigen bedrijf. Er is tussen 2003 (65%) en 2010 (71%) een toename in de arbeidsparticipatie van beide ouders, waarbij moeders aanzienlijk meer zijn gaan werken. Na 2010 is dit gestabiliseerd: in bijna driekwart van de gevallen hebben beide ouders werk (2018: 73%). In het stedelijk gebied (11%) komt het vaker voor dat beide ouders geen werk hebben dan buiten het stedelijk gebied (6%).
Figuur 6.3: Arbeidsparticipatie vaders en moeders (2003-2018)
Geloof
Ruim de helft van de kinderen geeft aan nooit naar de kerk, moskee, tempel of synagoge te gaan. Sinds de eerste meting in 2003 is dit aandeel ongeveer gelijk gebleven. In het niet-stedelijk gebied gaan kinderen vaker regelmatig (een keer per week) naar de kerk of moskee dan in het stedelijk gebied; 32% ten opzichte van 22% in 2018.
Figuur 6.4: Frequentie bezoek kerk, moskee, tempel of synagoge; stedelijk/niet-stedelijk (2018)
Taal in het gezin
De gesproken taal binnen het gezin is voor de meeste kinderen Nederlands; bijna 8 op de 10 kinderen spreken het thuis. We zien dat het Zeeuws in de loop van de jaren aan populariteit verliest. Waar in 2003 nog 19% van de kinderen thuis Zeeuws sprak, is dit in 2018 nog maar 12%. In het niet-stedelijk gebied wordt overwegend vaker (13%) dialect gesproken dan in het stedelijk gebied (6%). Een tiende van de kinderen spreekt in het gezin een andere taal dan Nederlands of Zeeuws; in het stedelijk gebied is dat 17% (2018).
Figuur 6.5: Gesproken taal thuis (2003-2018)
Een veilig thuis
Op de vraag hoe kinderen zich thuis meestal voelen, antwoorden 9 van de 10 kinderen positief. Figuur 6.6: Emotie bij thuissituatie (2003-2018)
Veel kinderen voelen zich altijd veilig thuis (93%). Daar staat tegenover dat 1 op de 14 kinderen (7%) zich niet altijd veilig voelt thuis. Ook zeggen sommige kinderen (16%) dat er veel ruzie is thuis, dat het vaak ongezellig is (9%) of dat ze zich alleen voelen (9%). De meeste kinderen kunnen wel praten met hun ouders als ze ergens mee zitten. We zien voor het gevoel van veiligheid bij kinderen uit groep 6 geen verschillen tussen het stedelijk en niet-stedelijk gebied of tussen jongen en meisjes.
Gezond opgroeien
Zeeuwse kinderen in groep 6 voelen zich gezond. Slechts 4% voelde zich in de week voorafgaand aan hun ondervraging niet fit. Ruim 8 van de 10 kinderen vinden de eigen gezondheid in het algemeen (heel) goed. Wel valt op dat, vergeleken met 2010 (43%) en 2014 (43%), minder kinderen in 2018 (38%) hun gezondheid heel goed vinden. In 2018 gaven meer kinderen uit stedelijke gebieden (46%) dan kinderen uit niet-stedelijke gebieden (36%) aan dat hun gezondheid heel goed was. Dit gevonden verschil hangt mogelijk samen met de samenstelling van de woongebieden die in stedelijk gebied anders is dan in niet-stedelijk gebied.
Figuur 6.7: Ervaren gezondheid (2010-2018)
Belangrijk onderdeel van een gezond ritme is het ontbijt. Voor 9 van de 10 Zeeuwse kinderen is dat elke dag een vast eetmoment. Twee derde eet (bijna) elke dag groente en/of fruit. Zoete drankjes, zoals frisdrank of siroop, worden door de helft van de kinderen elke dag genuttigd en in de meeste gevallen meerdere glazen per dag. In 2018 werd bij een kwart van de kinderen thuis gerookt.
Sociale contacten
Op de basisschool komen kinderen voor het eerst in contact met grote groepen leeftijdsgenootjes. De bewustwording van zichzelf in relatie tot anderen ontwikkelt zich door de jaren heen. In 2018 vroegen we kinderen in groep 6 hoe zij zich voelden met betrekking tot sociale contacten. De meeste kinderen (83%) vinden dat zij genoeg vriendjes en vriendinnetjes hebben. Ruim een kwart twijfelt of andere kinderen hen aardig vinden. Toch geeft ongeveer één op de vier kinderen aan niet altijd dingen samen met andere kinderen te doen. Voor deze gegevens zien we geen verschillen tussen jongens en meisjes of tussen het stedelijk en niet-stedelijk gebied.
Figuur 6.8: Sociale contacten van kinderen (2018)
Spelen met vriendjes
Na schooltijd spelen de meeste kinderen uit groep 6 thuis buiten of bij een vriendje of vriendinnetje - in beide gevallen zijn ze samen met anderen. Eén op de zes kinderen gaat na school naar de buitenschoolse opvang.
Pesten
Belangrijk onderdeel van Jeugdmonitor Zeeland is het uitvragen van pestgedrag. Door de jaren heen zien we een afname van het aandeel slachtoffers. In 2014 gaf 70% van de kinderen aan nooit te worden gepest; in 2018 is dit aandeel gestegen naar 77%. Ruim 1 op de 10 kinderen is wekelijks slachtoffer van pesten. Uitschelden, roddelen, uitlachen en buiten sluiten zijn de meest genoemde pesterijen. Pesten gebeurt vooral op het schoolplein en in mindere mate in de klas of op straat. Cyberpesten wordt door 8% van de slachtoffers genoemd – zie ook de paragraaf Digitale omgeving.
Figuur 6.9: Aantal kinderen dat aangeeft gepest te worden (2014-2018)
Voor 15% van de ondervraagde kinderen is het zo, dat ze zelf wel eens andere kinderen pesten. Jongens pesten vaker dan meisjes en zijn ook vaker slachtoffer. In 2018 geeft twee derde van de kinderen aan dat de juf of meester er iets aan doet als iemand gepest wordt. Ook wordt er volgens de meeste kinderen tijdens de les weleens gepraat over pesten.
Sociaal vangnet
Het is voor kinderen belangrijk om goed terecht te kunnen met problemen of vragen bij de mensen om hen heen. Veruit de meeste kinderen (88% in 2018) kunnen goed terecht bij hun ouders. Bijna de helft bespreekt problemen met vriendjes en vriendinnetjes. De vertrouwensband tussen leerling en leerkracht lijkt verbeterd te zijn. Door de jaren heen stijgt het aandeel kinderen dat bij de leerkracht terecht kan met problemen van 28% (2003) naar 37% (2018).
“Je kan merken dat leerlingen het beter kunnen vinden met elkaar en met de juf of meester. En ik denk dat dat een heel belangrijke factor is voor het vangnet van de kinderen.”
– Gorik Hageman – Onderwijsambassadeur Zeeland
Figuur 6.10: Contacten om te praten over problemen (2003-2018)
Lid van een sportvereniging
Een grote meerderheid (96%) van de kinderen uit groep 6 heeft een zwemdiploma. Dat is onveranderd sinds 2010. Driekwart is lid van een sportvereniging. We zien geen verandering in het aandeel leden door de jaren heen. Voetbal is het meest populair, vooral onder jongens. Meisjes zitten vooral op turnen, dansen of paardrijden. De meeste kinderen die sporten bij een vereniging, doen dat één tot drie dag(en) per week. Een kwart van de kinderen is geen lid van een sportvereniging. Hiervoor noemen zij verschillende redenen. De meest genoemde redenen zijn dat ze niet weten wat er voor hen te doen is (23%), ze vinden sporten niet zo leuk (23%) of ze geven aan niet zo goed in sport te zijn (17%). Een aantal van de kinderen dat geen lid is van een sportvereniging, geeft aan dat dit komt omdat het te duur is (11%).
Figuur 6.11: Lidmaatschap van (sport-)verenigingen (2003-2018)
Het aandeel kinderen dat lid is van een vereniging is over de jaren heen stabiel. Wel zien we binnen deze groep een verschuiving. Minder kinderen zijn lid van zowel een sportvereniging als een andere vereniging. Het totaal aantal kinderen met een lidmaatschap blijft gelijk omdat het lidmaatschap van andere verenigingen dan sportverenigingen door de jaren heen is gedaald, terwijl het lidmaatschap van een sportvereniging vrij stabiel is gebleven.
Jeugdmonitor Zeeland vraagt sinds 2003 naar het lidmaatschap van andere verenigingen dan sport. Opvallend is dat het lidmaatschap aan de scouting stabiel is gebleven. Met name het lidmaatschap aan een muziekvereniging is gedaald. Lidmaatschap van een muziekvereniging komt vooral voor in combinatie met muziekles. Het aandeel kinderen dat op muziekles zit, al dan niet in combinatie met lidmaatschap van een vereniging, is sinds 2003 (25%) gedaald naar 19% in 2018.
Figuur 6.12: Lidmaatschap andere vereniging dan sport (2003-2018)
Ruim de helft van de kinderen (57%) gaat een keer per maand of vaker naar de bibliotheek of bibliobus. Dat is vrij stabiel sinds 2003. Ruim 1 op de 5 kinderen gaat nooit. Meisjes gaan vaker dan jongens. Binnen of buiten spelen?
Buiten spelen blijft het meest populair (97%) onder kinderen in groep 6. Bijna de helft van de kinderen speelt zes of zeven dagen per week buiten en de meeste kinderen (75%) doen dit langer dan een uur per dag. Jongens spelen niet vaker, maar wel langer per keer buiten dan meisjes. Na het buitenspelen volgt gamen of computerspelletjes als populaire activiteit; 91% van de kinderen doet dit graag. Jongens gamen vaker dan meisjes. Meisjes lezen vaker een boek of tijdschrift of luisteren naar muziek. Lezen wordt ook vaker door meisjes leuk gevonden dan door jongens.
Als de kinderen in groep 6 wordt gevraagd wat ze leuk vinden om te doen, zijn de antwoorden divers. Een meerderheid vindt het leuk om YouTube-filmpjes te kijken of om een spelletje te doen op de computer. Eveneens een meerderheid speelt graag buiten (op straat of schoolplein) en vindt het leuk om een hut te bouwen of in een boom te klimmen. Ruim de helft leest graag een spannend boek. Meer meisjes dan jongens houden van activiteiten in de natuur (zoals een boswandeling of schelpjes zoeken) of gaan graag mee boodschappen halen in de supermarkt. Jongens zeggen juist vaker dat ze graag in een boom klimmen of een spelletje doen op de computer. Het lezen van een boek en muziek luisteren neemt iets af, maar blijft populair.
Figuur 6.13: Activiteiten buiten schooltijd (2003-2018)
Basisonderwijs in Zeeland
Ten tijde van de laatste enquête (schooljaar 2017-2018) waren in totaal 29.565 leerlingen in het reguliere basisonderwijs in Zeeland (Bron: DUO, 2020). Het aantal leerlingen is gedaald, maar lijkt zich de laatste jaren wat meer te stabiliseren. Naar schatting 4.000 leerlingen (14%) zaten in het schooljaar 2017-2018 in groep 6. Het speciaal basisonderwijs in Zeeland telt ruim 700 leerlingen. Ook dit aantal is gedaald.
Cijfers over buitenschoolse opvang
Volgens registraties gingen in 2019 in totaal 9.700 kinderen in Zeeland naar een vorm van professionele buitenschoolse opvang; 88% ging naar buitenschoolse opvang in een kind- centrum (BSO) en het overige deel naar een gastouder. In 2010 maakten 7.800 kinderen gebruik van een vorm van professionele buitenschoolse opvang, waarvan 84% bij een kind-centrum.
Figuur 6.14: Aantal leerlingen in het basisonderwijs in Zeeland (2000-2018) (excl. SBO)
Ook het aantal vestigingen voor basisonderwijs is gedaald en telde in 2019 193, waar dat er in 2001 nog 250 waren. Het aantal scholen voor speciaal basisonderwijs ligt op 25 voor Zeeland. Dit aantal is sinds 2005 juist gestegen (DUO, 2020).
Naar school
De meeste kinderen in groep 6 geven aan dat het goed gaat op school (85%) en dat ze goed hebben kunnen opletten (80%). Naar school gaan, vindt bijna driekwart van de kinderen in groep 6 weleens vervelend. Jongens zeggen dit vaker dan meisjes. Een kwart van de jongens vindt het vaak of altijd vervelend om naar school te gaan.
Figuur 6.15: Vind je het vervelend om naar school te gaan?; jongens en meisjes (2018)
Een minderheid (7%) van de kinderen vindt veel dingen of alles moeilijk op school.
Figuur 6.16: Vind je het moeilijk op school? (2003-2018)
Het vervoer van en naar school is veranderd. Sinds 2010 is het percentage leerlingen dat elke schooldag lopend of fietsend naar school gaat gedaald. Gelijktijdig is het aandeel kinderen dat nooit lopend of op de eigen fiets naar school komt, gestegen. Figuur 6.17: Aantal dagen lopend of fietsend naar school (2010-2018)
Mogelijkheden om buiten te spelen
Buiten spelen doen kinderen in groep 6 op verschillende plekken. Een derde speelt meestal in de tuin. In niet-stedelijk gebied komt dit vaker voor dan in stedelijk gebied. De tuin is sinds 2010 iets populairder geworden als speelplek. Sinds 2003 (84%) geven meer kinderen aan dat er in de buurt een goede plek is om buiten te spelen met vriendjes en vriendinnetjes (2018: 89%). Hierin zien we geen verschillen tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden en tussen jongens en meisjes. Qua verbeteringen worden betere speeltoestellen en een schone speelplek vaak genoemd.
Negen van de tien kinderen vinden hun buurt veilig om in te spelen; een stijging t.o.v. 2003 (84%). Hier zien we ook geen verschil tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden en tussen jongens en meisjes.
Figuur 6.18: Locaties waar kinderen buiten spelen (2010-2018)
Kinderen is ook gevraagd een rapportcijfer te geven voor verschillende zaken zoals hun huis, de veiligheid en de speelplaatsen in hun buurt. Kinderen geven hun huis en school het hoogste rapportcijfer. Minder tevreden zijn ze met de speelplaatsen, als geven ze daar nog een 7,5 voor. Wanneer we naar de mate van stedelijkheid kijken, valt op dat er alleen verschillen zijn bij ‘mijn buurt’ en ‘mijn school’. Kinderen, die wonen in een stedelijk gebied (8,9) geven een hoger rapportcijfer voor hun ‘school’ dan kinderen in niet-stedelijke gebieden (8,8). Kinderen wonend op het platteland (8,8) geven juist weer ‘mijn buurt’ een hoger rapportcijfer dan kinderen in stedelijke gebieden (8,6). Hoewel de verschillen significant zijn, dus niet op toeval berusten, zijn ze klein tussen de stedelijke en niet-stedelijke gebieden. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn groter. Meisjes geven voor alle gemeten dingen een hoger rapportcijfer dan jongens.
Figuur 6.19: Gemiddeld rapportcijfer voor de leefomgeving; jongens en meisjes (2018)
Device gebruik
Bijna de helft van de kinderen heeft een mobiele telefoon of smartphone, al dan niet in combinatie met een tablet. Hierin is geen verschil tussen jongens en meisjes. Wel zien we dat het telefoonbezit vaker voorkomt in stedelijk gebied. Ongeveer een kwart van de kinderen heeft geen telefoon of tablet. Het telefoonbezit is licht toegenomen sinds 2010. Ongeveer 30% heeft alleen een tablet.
Figuur 6.20: Bezit van verschillende mobiele devices door kinderen (2018)
Zeven van de tien de kinderen kijken (buiten schooltijd) 2 uur per dag of minder op een beeldscherm (televisie, tablet etc.). Ongeveer 30% doet dit langer dan 2 uur per dag. En 5% zelfs 6 uur of langer per dag. In beeldschermgebruik zien we geen verschillen tussen jongens/meisjes en tussen stedelijke/niet-stedelijke bieden.
Figuur 6.21: Aantal uren schermtijd per dag (2018)
Activiteit online
Social mediagebruik is sterk toegenomen: bijna driekwart van de kinderen doet dit na schooltijd. Ongeveer 3 van de 10 kinderen maken weleens zelf een filmpje (bv. vloggen). Meisjes doen vaker iets met social media en filmpjes maken dan jongens. Youtube filmpjes kijken is nog populairder: 8 van de 10 kinderen vinden dit leuk om te doen.
Veilig online
Er zijn met name bij gamen verschillen tussen jongens en meisjes. Bij social mediagebruik zien we deze verschillen minder. Zowel bij gamen als social mediagebruik zien we geen verschil tussen de stedelijke gebieden en daarbuiten.
“In het onderwijs hebben we een grote slag gemaakt in voorlichting over social media. Daar is heel bewust op ingezet toen die switch kwam. Vooral door middel van lessen.”
– Gorik Hageman – Onderwijsambassadeur Zeeland
Figuur 6.22: Gamen; jongens en meisjes (2018)
Jongens verschillen op alle genoemde onderdelen van de meisjes. Met name meer jongens dan meisjes geven aan het moeilijk vinden om te stoppen met gamen. Ook geven meer jongens dan meisjes aan dat ze liever willen gamen dan in het echt tijd met anderen door te brengen.
Figuur 6.23: Social media; jongens en meisjes (2018)
Voor social media zien we iets minder verschillen tussen jongens en meisjes. Meisjes vinden het moeilijker om met social media te stoppen dan jongens. Ook geven ze meer aan dat ze social media gebruiken omdat ze zich rot voelen.