5. Vroege kindertijd

Header OJK 0.png.jpg


In het kort:

  • Meeste kinderen groeien op in gezin met twee ouders, maar aantal echtscheidingen en eenouderhuishoudens is toegenomen;
  • 6 op de 10 ouders ervaart het ouderschap als vermoeiend, maar dit aandeel neemt af;
  • Ouders krijgen tegenwoordig meer hulp bij de opvoeding van buitenaf;
  • Zeeuws wordt minder vaak gesproken in gezinnen met jonge kinderen;
  • Bijna alle jonge kinderen spelen buiten en dan voornamelijk in eigen tuin;
  • Eén op de vijf jonge kinderen is al lid van een vereniging - in stedelijk gebied ligt dit aandeel nog hoger;
  • Dagelijks beeldschermgebruik in jonge gezinnen is gestegen van 4% in 2001 naar 22% van de jonge kinderen in 2017;
  • Bijna alle ouders zijn positief over de gezondheid van hun kind;
  • Aandeel jonge kinderen met een bevestigde ontwikkelingsachterstand is klein (6%), maar dit aandeel neemt wel toe.

Snel naar:

In de afgelopen 20 jaar is, in het kader van de Zeeuwse Jeugdmonitor, vijf keer een enquête-onderzoek gedaan naar het welbevinden van jonge kinderen in Zeeland. In dit onderzoek, onder ouders van kinderen van 3 en 4 jaar, worden vragen gesteld over uiteenlopende onderwerpen als de thuissituatie, opvoeding, ontwikkeling van het kind en gebruik van kinderopvang.

Binnen het onderzoek onder ouders van jonge kinderen komen onder meer onderwerpen aan de orde die te koppelen zijn aan de ambities van de Transformatieagenda Jeugd Zeeland 2018-2021. Zo komen de gezinssituatie/netwerk en veilig opgroeien uitvoerig aan bod. Bij de interpretatie van de resultaten van dit onderzoek moet in het achterhoofd worden gehouden dat het laatste onderzoek plaats vond in 2017. In 2021 worden de cijfers over ouders met jonge kinderen geactualiseerd. Bij de interpretatie van de resultaten van dit onderzoek moet in het achterhoofd worden gehouden dat de gegevens van het laatste onderzoek (2020) nog niet verwerkt zijn.

In cijfers.png.jpg

In 2017 hebben ruim 1.300 ouders de vragenlijst ingevuld over hun kind (dit komt neer op een respons van 38%; zie ook de onderzoeksverantwoording). In dit hoofdstuk worden de bevindingen uit 2017 – waar mogelijk - vergeleken met de bevindingen uit de eerdere meetjaren (2001, 2005, 2009 en 2013). Onder een ‘jong gezin’ of ‘gezin met jonge kinderen’ wordt hier een gezin met tenminste één kind van 3 of 4 jaar oud verstaan. De Jeugdmonitor Zeeland kijkt specifiek naar gezinnen waarbij een kind in het onderzoeksjaar 4 jaar wordt.

Tabel 5.1: Beschrijvende statistiek steekproef onderzoeken Ouders Jonge Kinderen

De meeste jonge gezinnen (2017: 63%) in Zeeland wonen in niet-stedelijk gebied. Ruim driekwart van de 3- of 4-jarigen heeft geen migratieachtergrond; van ongeveer 6% is één van de ouders of zijn beide ouders in België geboren.

Overwegend groeien de jonge kinderen op in een gezin met twee ouders, in 2017 ging het om 87% van de doelgroep. We zien door de jaren heen een stijging van 7 naar 12% van alle jonge kinderen in een eenoudergezin. Landelijk ligt het aandeel jonge kinderen in eenoudergezinnen net iets hoger op 13% (in 2017; CBS 2020 ).

Het aandeel jonge kinderen dat zonder broertjes of zusjes opgroeit in een gezin is tussen 2001 en 2017 gestegen van 16 naar 19 procent. Het aandeel jonge kinderen dat met twee of meer broers of zussen opgroeit is gedaald van 32 naar 29%.

Figuur 5.1: Aantal kinderen per huishouden van gezinnen met 3- of 4-jarige kinderen (2001-2017)


Thuissituatie.png.jpg

Gezinssamenstelling

Een typisch Zeeuws gezin van een jong kind bestaat nog altijd uit twee ouders die zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap hebben (ongeveer 7 op de 10 jonge kinderen) en bestaat uit twee kinderen (5 op de 10 jonge kinderen heeft één broer of zus). Desalniettemin is tussen 2001 en 2017 het aandeel jonge kinderen met niet-gehuwde ouders en het aandeel kinderen in een eenouderhuishouden gestegen.

Het aantal echtscheidingen en éénpersoonshuishoudens is in Zeeland, net als in de rest van Nederland, toegenomen. Er komen onder jonge gezinnen in Zeeland echter minder echtscheidingen en éénoudergezinnen voor dan gemiddeld in Nederland Daarnaast ligt het aantal grote gezinnen relatief hoog in Zeeland. 

De rol van geloof

Als we kijken naar de religie van het gezin dan lijkt het geloof een steeds minder grote rol te spelen in de gezinnen met jonge kinderen. In 2013 gaf 39% van de ouders aan zich niet tot een kerkelijke gezindte te rekenen; in 2017 is dit 44%. Anderzijds gaat een kwart van de ouders met jonge kinderen nog wekelijks naar de kerk. Dit aandeel is tussen 2013 en 2017 niet veranderd. Daarnaast zijn ouders redelijk eensgezind als het gaat om de rol van religie in het gezin; in een gezin met een samenwonend koppel hebben de ouders doorgaans eenzelfde mate van religieuze betrokkenheid.

De gelovige, jonge gezinnen wonen vooral in het niet-stedelijke gebied en dan vooral in de gemeenten Veere, Tholen en Reimerswaal.

Tabel 5.2: Gezindte en kerkgang beide ouders (2017)

Taal

Het Zeeuws wordt steeds minder vaak gesproken binnen het jonge gezin. In 65% van de gezinnen wordt alleen Nederlands gesproken, in 24% van de gezinnen Zeeuws en Nederlands; in 3% van de gezinnen alleen Zeeuws en in 7% van de gezinnen een andere taal (soms in combinatie met het Nederlands). We zien dat het aandeel gezinnen met jonge kinderen dat alleen Zeeuws of een combinatie van Zeeuws en Nederlands spreekt, is gedaald (beide met 8%-punt). In het niet-stedelijke gebied van Zeeland wordt nog steeds vaker Zeeuws gesproken dan in het stedelijke gebied.

Figuur 5.2: Gesproken taal en dialect in Zeeuwse gezinnen met jonge kinderen (2001-2017)

Manier van opvoeden

In het onderzoek onder jonge gezinnen zijn ouders ook vragen gesteld over de opvoeding. Een meerderheid van de ouders geeft aan het soms eens (56%) of het zeer mee eens (6%) te zijn met de stelling ‘Ik vind het ouderschap erg vermoeiend’. Desondanks wordt het ouderschap als een minder grote belasting ervaren dan in 2001. Zo geven steeds minder ouders aan dat het ouderschap vermoeiend is, dat ze het gevoel hebben alleen voor de opvoeding te staan en dat de verantwoordelijkheid voor hun kind hen zwaar valt.

Figuur 5.3: Aandeel ouders dat het zeer eens of soms eens is met stelling (2001-2017)

Verder zijn bijna alle bevraagde ouders tevreden met het ouderschap. Zo geven de ouders (bijna) unaniem aan dat het ouderschap hen voldoening geeft (99%) en dat ze tevreden zijn over het verloop van de opvoeding (98%).

Vaders en moeders staan in 2017 allebei over het algemeen positief tegenover de opvoeding van hun jonge kind of kinderen. De overeenkomst tussen vaders en moeders als het gaat om opvoedbeleving is er niet altijd geweest. In 2001 waren vaders iets positiever over de opvoeding dan moeders. Dit verschil is sinds 2009 verdwenen.

Figuur 5.4: Verschil in opvoedbeleving tussen vaders en moeders (2001-2017)


Sinds de eerste meting in 2001 zijn ouders steeds beter in staat om de opvoeding van hun jonge kinderen te combineren met andere taken. Het aandeel ouders dat aangaf hun zorgtaken goed te kunnen combineren met andere bezigheden lag in 2001 al hoog. Dit aandeel is alleen nog maar verder toegenomen. Het percentage ouders dat aangeeft weinig aan andere zaken toe te komen sinds ze kinderen hebben is tussen 2001 en 2017 afgenomen van 75% naar 70%.

Figuur 5.5: Aandeel ouders dat het zeer eens of soms eens is met stelling (2001-2017)


Hulp bij opvoeden

De hulp en steun die jonge gezinnen krijgen van buitenaf is toegenomen tussen 2001 en 2017. Het aandeel ouders dat aangeeft informele hulp te krijgen (o.a. van grootouders) bij de opvoeding is gestegen. Ook praten meer ouders over de opvoeding met anderen dan in 2001.

Figuur 5.6: Aandeel ouders dat aangeeft dat uitspraak voor hem/haar geldt (2001-2017)


Ouders die meer steun uit hun omgeving krijgen, ervaren de opvoeding doorgaans als positiever. Er blijkt op dit gebied echter wel een verschil te zijn tussen vaders en moeders. Vaders zijn namelijk positiever over de opvoeding als meer mensen in de omgeving kunnen inspringen bij de opvoeding. Moeders zijn vooral positiever over de opvoeding als zij meer steun van hun partner krijgen. Zo blijkt uit de onderzoeksresultaten van de verdiepende analyse waarbij de ervaringen van partners met elkaar zijn vergeleken. 


“Een sterk netwerk is niet per se verbonden aan de plek waar je woont. In de stad of erbuiten. Het gaat er vooral om hoe je zelf bent en wat je meekrijgt vanuit huis.”

– Lindy – moeder jonge kinderen, over hulp in de opvoeding


Sociaaleconomische omstandigheden

Naast de samenstelling van het gezin is het ook van belang dat de sociaaleconomische omstandigheden waarin een kind opgroeit optimaal zijn. Ook zijn eventuele problemen bij (één van) de ouders van invloed op het welbevinden van het kind.

Als we kijken naar indicatoren van sociaaleconomische status (SES) van de gezinnen met jonge kinderen dan valt ten eerste op dat de hoogst behaalde opleiding van de ouders lijkt te zijn gestegen . Zo gaf in 2009 in een jong meerpersoonshuishouden 18% van beide ouders aan een HBO- of universitair diploma te hebben; in 2017 is dit toegenomen naar 25%. Ouders hebben steeds vaker hetzelfde opleidingsniveau. Gezinnen met een gemixte samenstelling voor wat betreft opleidingsniveau komen echter minder vaak voor.

Tabel 5.3: Opleidingsniveau ouders (2017)


Verder hebben ouders van jonge kinderen vaker beiden een voltijdbaan (3% in 2009 en 10% in 2017). In 2017 is voor de eerste keer gevraagd aan ouders of het gezin schulden heeft. In totaal gaf 7% van de jonge gezinnen aan met schulden te kampen.

Ten opzichte van gezinnen in het niet-stedelijke gebied, hebben in het stedelijke gebied vaker beide ouders een hbo- of wo-diploma (22% tegenover 28%). In het stedelijk gebied werken beide ouders vaker deeltijd dan in niet-stedelijk gebied (10% tegenover 5%). We zien geen verschil tussen de woonregio’s als het gaat om het hebben van schulden.

Een belemmerende factor in de thuissituatie van jonge kinderen kan zijn als een ouder of zijn/haar partner kampt met een verslaving of depressief is. We zien sinds 2001 minder verslaving binnen gezinnen met jonge kinderen. In 2001 gaf 5% van de ouders aan te kampen met een verslaving. In 2017 was dit 3%. Ook is het aandeel ouders met depressiviteit gedaald. Dit aandeel daalde eveneens van 5% naar 3%. Het aandeel ouders dat aangeeft een alcoholprobleem te hebben is gelijk gebleven sinds 2001. Hier moet worden opgemerkt dat een kleine groep van de ouders aangeeft een alcoholverslaving te hebben; namelijk 1% .

Figuur 5.7: Ouder of partner heeft een verslaving of is depressief (2001-2017)


Kind OJK.png.jpg

Algemene gezondheid

De algemene gezondheid van het jonge kind volgens de Zeeuwse ouders is sinds 2009 constant:  bijna alle ouders (94%; 2017) vinden de gezondheid van hun kind goed of heel goed. We zien hier geen verschil tussen jongens of meisjes. Voor het onderscheid stedelijk en niet-stedelijk geldt dat de verdeling tussen ‘heel goed’ of ‘goed’ anders is; in het stedelijk gebied zijn ouders nog wat positiever over de gezondheid van hun kind dan daarbuiten.

Figuur 5.8: Oordeel gezondheid kind; stedelijk/niet-stedelijk (2017)


Gezonde voeding

Onderdeel van een goede gezondheid is een gezonde levensstijl. Uit de gegevens van de Jeugdmonitor blijkt dat nagenoeg alle drie- of vierjarigen elke dag ontbijten (97% in 2017). In de meeste gezinnen staat er vijf of meer dagen in de week groente op het menu - in 2017 82%. Fruit eten de jonge kinderen over het algemeen zelfs nog vaker - in 2017 94% vijf of meer dagen in de week. Meer dan twee derde van de kinderen drinkt elke dag siroop, limonade of vruchtensap. Voor deze eet- en drinkgewoontes zien we geen duidelijke verschillen tussen de stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Meisjes lijken wat betere eters van gezonde voeding rond deze leeftijd – zij eten vaker elke dag groente en drinken minder siroop, limonade of vruchtensap.

Gezond gewicht

Sinds 2009 vragen we de Zeeuwse ouders het gewicht van hun zoon of dochter uit. Dit geeft ons een beeld over eventuele veranderingen door de jaren heen en in de vergelijking tussen het stedelijk gebied en daarbuiten. Het gezonde gewicht volgens de Wereldgezondheidsorganisatie ligt voor jongens en meisjes tussen de 3 en 4 jaar tussen 14 en 16,5 kilogram. Uit de gegevens van Jeugdmonitor Zeeland blijkt dat het merendeel van de jonge kinderen (ruim 7 op de 10 in 2017) binnen deze gewichtsklasse valt. Door de jaren heen zien we deze gewichtsklasse ongeveer gelijk blijven.

Moeizame start

Voorts blijkt uit diverse onderzoeken dat kinderen met een geboortegewicht onder de 1500 gram later in het leven hier gevolgen van ondervinden. Het NCJ (Nederlands Centrum voor Jeugdgezondheid) houdt dit als richtlijn aan in haar onderzoeken naar de effecten van een laag geboortegewicht. Jeugdmonitor Zeeland vraagt elk onderzoek uit of de drie- of vierjarige een dergelijk laag ondergewicht had. In 2017 ging het om bijna 3% van de kinderen. Dit aandeel blijft door de jaren heen hetzelfde. Ook voor de vergelijking tussen jongens en meisjes of stedelijk en niet-stedelijk zijn er geen verschillen in het aandeel met een laag geboortegewicht.

Ontwikkelingsachterstand

Naast het aspect van fysieke gezondheid, onderzoekt de Jeugdmonitor ook hoe de verdere ontwikkeling van jonge kinderen verloopt. Zo vragen we naar een ontwikkelingsachterstand die bevestigd is door een deskundige; denk hierbij bijvoorbeeld aan ADHD of een autismespectrumstoornis. Drie- of vierjarigen worden nog niet altijd gediagnosticeerd met een ontwikkelingsstoornis. Vaak bevestigt een specialist pas vanaf het vierde jaar of een kind een achterstand in ontwikkeling heeft. Door de jaren heen zien we een stijging van het aandeel kinderen met een dergelijke achterstand van 3% van de jonge kinderen naar bijna 6% in 2017. Uit de Jeugdmonitor blijkt dat jongens vaker dan meisjes te maken hebben met een door een deskundige vastgestelde ontwikkelingsachterstand. In 2017 had 7% van de jongens een achterstand, tegenover 4% van de meisjes. In het niet-stedelijk gebied kwam een ontwikkelingsstoornis in 2017 wat vaker voor dan in het stedelijk gebied: 7% ten opzichte van 4%.

Figuur 5.9: Ontwikkelingsachterstand vastgesteld door deskundige (2001-2017)


Zorgen over de ontwikkeling

Als ouder probeer je je zoon of dochter zo veel mogelijk sociale vaardigheden mee te geven in de opvoeding. Toch zijn er ook momenten dat je je weleens zorgen maakt. Die zorgen delen Zeeuwse jonge ouders sinds 2001 in de Jeugdmonitor. Ongeveer een derde van de ouders gaf in 2017 aan zich zorgen te maken over regelmatig koppig of dwars gedrag van het jonge kind; dit aandeel is gedaald ten opzichte van 2001 (41%). Het aandeel ouders dat zich wel eens of veel zorgen maakt over het kind dat regelmatig op een storende manier aandacht vraagt, is ook gedaald; in 2017 maakte nog een vijfde van de ondervraagden zich hier zorgen over. Moeilijkheden met spreken of taal bij de jonge kinderen geven relatief weinig aanleiding tot zorgen; 17% van de ouders geeft aan hier wel eens over in te zitten.

Figuur 5.10: Aanvullende zorgen van ouders (2017)


Jong geleerd

Jonge kinderen leren zichzelf bezig te houden. In 2013 vroegen we ouders van jonge kinderen in Zeeland voor het laatst naar de activiteiten van hun kinderen in huis. Meer recente data over dit onderwerp zal in 2021 beschikbaar komen. In 2013 gold dat driekwart van de drie- of vierjarigen elke dag binnenspeelt met poppen, lego of ander speelgoed. Ruim de helft van de kinderen ‘leest’/bladert elke dag in voorlees- of prentenboeken. Ongeveer één op de tien kinderen speelde elke dag een spelletje op de computer of spelcomputer (dit onderwerp komt verderop in dit hoofdstuk nog aan bod).

Figuur 5.11: Dagelijkse activiteiten van het jonge kind (2013)


Buiten spelen

Naast het binnenspelen, spelen de meeste drie- of vierjarige kinderen ook buiten. Onder toezicht van de ouders of wellicht alleen, met vriendjes en vriendinnetjes. Jeugdmonitor Zeeland vraagt bij elk onderzoek naar de locaties waar jonge kinderen buiten spelen. In 2017 zagen we dat bijna alle kinderen (99%) in de tuin spelen. Ook de speeltuin (86%) en de speeltoestellen (83%) zijn populair. In de loop van de jaren lijkt het aandeel jonge kinderen dat buiten speelt niet veranderd te zijn.

Figuur 5.12: Buiten spelen per locatie (2009-2017)


Lid vereniging

Een deel van de jonge kinderen gaat al naar een sportclub of muziekvereniging. In Zeeland zijn er diverse sportclubs en muziekverenigingen die kinderen tot 6 jaar al kennis laten maken. Bij de ministars, guppen of kabouters leren de allerjongsten het teamgevoel kennen. Ongeveer een vijfde van de drie- of vierjarigen is lid van een vereniging. Dit aandeel is in de afgelopen jaren gelijk gebleven. Voor meisjes geldt dat ze wat vaker lid zijn dan jongens: in 2017 was 24% van de meisjes lid tegenover 17% van de jongens. In de stedelijke gebieden is meer dan een kwart van de jonge kinderen lid, terwijl daarbuiten een vijfde van de kinderen lid is.

Figuur 5.13: Lid van vereniging (2001-2017)


Naar de peutergroep

Drie op de vijf gezinnen maken gebruik van de peuterspeelzaal of peutergroep. Van de gezinnen die de peuterspeelzaal gebruiken, gebruikt twee derde de peuterspeelzaal in combinatie met kinderopvang. Bijna 2 op de 10 Zeeuwse gezinnen met jonge kinderen maken noch gebruik van de peuterspeelzaal, noch gebruik van kinderopvang. Het gebruik van de peuterspeelzaal kan niet met voorgaande jaren worden vergeleken, omdat de ouders sinds 2017 worden gevraagd naar het gebruik van de peuterspeelzaal en peutergroep. In voorgaande jaren werd alleen gevraagd naar het gebruik van de peuterspeelzaal. Van de ouders die geen gebruik maken van de peuterspeelzaal of peutergroep, geeft het grootste deel aan dat hun kind naar de basisschool gaat en daarom geen gebruik maakt van de peuterspeelzaal. 27% van de ouders geeft aan dat hun kind niet naar de peuterspeelzaal gaat, omdat hij of zij naar de kinderopvang gaat. Door de jaren heen zien we dat ouders minder vaak vinden dat zij zelf beter voor hun kind kunnen zorgen dan kinderopvang – dit daalde van 2005 tot 2017 van 42% naar 32%. Het aandeel ouders dat kinderopvang nog nooit heeft overwogen daalde bijna 10% - van 20% in 2005 naar 11% in 2017.

Kinderopvang in cijfers

Volgens registraties gingen in 2020 in totaal 10.600 kinderen in Zeeland naar een vorm van professionele dagopvang ; 83% ging naar dagopvang in een kind-centrum en het overige deel naar een gastouder. In 2010 gingen 9000 kinderen naar kinderopvang, waarvan 79% naar dagopvang in een kind-centrum.

Figuur 5.14: Redenen om geen gebruik (meer) te maken van kinderopvang; als aandeel van gezinnen die geen kinderopvang gebruiken (meer redenen mogelijk) (2017)


Naar de basisschool

Kinderen gaan vanaf hun vierde verjaardag naar de basisschool. In het schooljaar 2019/2020 zaten er in totaal 2.729 Zeeuwse kinderen tot 5 jaar op de basisschool (CBS, 2020).

Schoolkeuzemotieven

Al vroeg in de kindertijd staan ouders voor de keuze van een basisschool. Wat belangrijk is en wat onbelangrijk, is voor elke ouder weer anders. De voornaamste reden voor ouders in het kiezen van basisonderwijs is de nabijheid van de school; ruim de helft geeft aan dat dit telt. Meer dan een derde van de ouders vindt het van belang dat een school dezelfde opvattingen over opvoeding heeft als zijzelf. Voor ouders die buiten het stedelijk gebied wonen is aansluiting bij de levensbeschouwing een belangrijker motief om voor een school te kiezen dan voor ouders die in het stedelijke gebied van Zeeland wonen. Dat vriendjes of vriendinnetjes ook naar dezelfde school gaan is voor ongeveer een kwart van de ouders motief voor schoolkeuze.

Figuur 5.15: Schoolkeuzemotieven voor primair onderwijs (2017)

Een fijne buurt

Opgroeien in een prettige buurt is belangrijk. Bij de uitvraag in 2017 hebben we voor het eerst gevraagd naar tevredenheid van de ouders over de buurt. Ruim de helft van de ouders woont ‘heel graag’ in de wijk waarin ze wonen. Ongeveer een op de tien ouders was niet tot matig tevreden met de omgeving. Wanneer we het stedelijk gebied vergelijken met daarbuiten, zien we dat jonge gezinnen in de stad minder tevreden zijn met hun buurt dan in het landelijk gebied. Waar in de stedelijke gebieden 16% van de ouders matig tot niet tevreden is, geldt dit buiten de stad maar voor 8%.

Figuur 5.16: Woont u graag in uw buurt?; stedelijk/niet-stedelijk (2017)


Redenen voor tevredenheid

Wat maakt een buurt volgens ouders een fijne plek om je kind(eren) in groot te brengen? Door de jaren heen lijken ouders ongeveer even tevreden te zijn met hun buurt. De contacten en voorzieningen waren in 2017 ten opzichte van de jaren ervoor op alle uitgevraagde gebieden een stuk verbeterd. Gemeenten en welzijnsorganisaties verzorgen meer activiteiten voor kinderen in de buurt; in 2001 was wat meer dan de helft hier tevreden over. Dit aandeel steeg naar driekwart in 2017. De veiligheid van speelplaatsen ervaren ouders als een stuk beter; in 2005 was 6 op de 10 tevreden en dit steeg naar ruim 7 op de 10 in 2017.

Figuur 5.17: Redenen tevredenheid buurt (2001-2017)



“Onze kinderen gaan allebei graag en veel naar buiten. Dat kan hier echt prima. Je zet de deur open en er is genoeg ruimte om te spelen. Als we klussen zijn ze altijd in de buurt aan het spelen.”

– Gert – vader jonge kinderen, over buitenspelen


De speelplaats

Een vergelijking tussen het stedelijke en niet-stedelijke gebied laat een aantal opvallende zaken zien. Zo zien ouders buiten de stedelijke gebieden meer mogelijkheden voor hun jonge kind om alleen buiten te spelen; ongeveer driekwart is hier tevreden over ten opzichte van twee derde van de ouders in de stad. De hygiëne van speelplaatsen verschilt ook. In de stedelijke gebieden is 58% van de jonge ouders hier tevreden over, terwijl dit buiten de stad voor 71% van de jonge ouders geldt. In de niet-stedelijke gebieden is bovendien meer tevredenheid over de activiteiten voor kinderen - 76% vindt dit naar wens tegenover 69% in de stedelijke gebieden.

Digitale kennismaking

Op steeds jongere leeftijd krijgen kinderen te maken met digitaal aanbod. Zo ook de Zeeuwse jeugd. Meer dan de helft van de jonge kinderen kijkt gemiddeld tussen de 6 en 15 uur televisie per week.


Figuur 5.18: Gemiddeld aantal uren per week dat een kind tv kijkt (2001-2017)


Sinds 2009 zien we dat steeds meer kinderen minimaal 1 uur per week speelt met een computer, tablet of smartphone. In 2017 doet 22% dit zelfs gemiddeld 6 uur per week of meer.

Figuur 5.19: Gemiddeld aantal uur per week computergebruik door kind (ook spelcomputer, tablet of smartphone) (2001-2017)


Het dagelijks gebruik van een beeldscherm is in jonge gezinnen gestegen van 4% in 2001 naar 22% in 2017. Bijna een vijfde van de drie- of vierjarigen gebruikte met grote regelmaat de apparaten, namelijk 6 tot 10 uur in de week.


“We spreken dan af: als de wijzer zo en zo staat, leg je de iPad weg.”

– Gert – vader jonge kinderen, over schermtijd


In het stedelijke gebied ligt het beeldschermgebruik (in het algemeen, maar ook van televisie en computer, tablet of smartphone) onder jonge kinderen wat hoger dan in het niet-stedelijk gebied. Mogelijk hangt dit samen met verschillen in achtergrondkenmerken van ouders en buitenspeelmogelijkheden in deze gebieden.

Chapter-wave.svg























Referenties


Hier wordt aan gewerkt of naar verwezen door: Inleiding