Grootzeil
Benamingen rond het grootzeil
11 | rakbanden | Touwlussen waarmee het voorlijk van het grootzeil aan de mast is verbonden |
12 | kloten | doorboorde houten kralen, op de rakbanden geregen. De kralen rollen langs de mast en maken het zeilhijsen daarmee lichter |
13 | dirk | ook wel: kraanlijn. Loopt van de mastvoet, via blok in de masttop, naar een haak op het eind van de giek. Bedoeld om de giek mee op te hijsen. Wordt ook als val voor de bezaan gebruikt. |
14 | dirkloper | de giek is te zwaar om rechtstreeks aan de (enkelvoudige) dirk op te hijsen. Daarom zit er een enkelschijfs blok aan de dirk: de dirkloper. Het halend part is tijdens de vaart belegd op de klamp. In de haven op de voorste klamp in de zij aan de hijs-zijde. Dan kan het dirkepoppetje niet stukslaan tegen de mast. |
15 | dirkepop | blok tussen dirk en dirkloper. |
16 | zeileval | val in de vorm van een drieschijfstakel, waaraan de gaffel, en daarmee het grootzeil, wordt gehesen. Het halend part wordt belegd op de klamp. Het eind van het halend part is weer aan de gaffel geknoopt en gaat bij het hijsen dus mee omhoog. |
17 | gaffel | licht gebogen essenhouten rondhout, waar het grootzeil aan hangt |
18 | giek | zwaar rondhout, dat de schoothoek van het grootzeil uithoudt. Scharnierend aan de mast bevestigd met een zwanenhals |
19 | zwanenhals | ijzeren haak aan de voorkant van de giek. De haak hangt in een oog aan de mast. De zwanenhals wordt soms gebruikt om de rijglijn op te beleggen, of de bulletalie, als die niet wordt gebruikt. |
20 | grootschoot | schoot waarmee de stand van giek en grootzeil t.o.v. het schip wordt bepaald. Loopt over vier schijven. Het bovenblok hangt aan de giek, het onderblok is een hakblok en zit aan een ring op de grootschootoverloop. |
21 | hakblok | tweeschijfsonderblok van de grootschoot. De hak wordt gebruikt om de schoot op te beleggen. |
22 | halstalie | tweeschijfstakel tussen de halshoek van het grootzeil en de mast; om het voorlijk strak te kunnen doorzetten, vooral van belang op aandewindse koersen. Het halend part wordt belegd op een klamp. |
23 | reeflijn | lijn die zigzag door een serie kousjes ter hoogte van het 1e rif is geregen. Bij het reven wordt deze strak getrokken, zodat de overtollige buik van het zeil bij elkaar gebonden wordt. Het doorgetrokken eind wordt belegd op de zwanehals. |
24 | rifkousen | set kousleuvers aan het achterlijk en het voorlijk. Bij het reven laat je het zeil zakken. De achterste rifkous (1e of 2e) wordt met de smeerreep op de giek getrokken en wordt schoothoek. De voorste rifkous wordt met de halstalie naar de giek getrokken wordt halshoek. Er zijn kousleuvers voor het eerste en verder omhoog voor het tweede rif. |
25 | smeerreep | lijn vanaf het eind van de giek door de 1e rifkous in achterlijk, en vandaar terug naar een schijf op de giek en verder naar de smeerreeptalie. Door eraan te trekken met de talie, trek je de rifkous naar de giek. De rifkous fungeert dan als nieuwe schoothoek; de lengte van het achterlijk is verkleind. |
26 | reeftouw of steekbout | als er dubbel gereefd moet worden, moet de smeerreep uit de 1e rifkous worden gehaald en omgezet naar de 2e. Met een stevig eind touw wordt de 1e rifkous van tevoren geborgd op de giek. Dat eind touw noem je dan steekbout. |
27 | smeerreeptalie | drieschijfstakel, tussen een vast oog op de giek en het eind van de smeerreep. Het halend part wordt belegd op een kruisklamp op de giek. (komt nog niet voor op Huizer Botters, gaat wel in gebruik genomen worden) |
28 | bulletalie | Veiligheidslijn: vanaf het einde van de giek naar de voorbolder. Voorkomt dat het grootzeil onverwachts kan gijpen op voordewindse koersen. |
29 | huik | afdekkleed om opgedoekte fok of grootzeil mee af te dekken. |
30 | bindtouwen | als het zeil gestreken is, wordt het bij elkaar gebonden op de giek met bindtouwen, die rondom zeil en giek worden geslagen. Het voorste bindtouw gaat ook over de gaffel, zodat die ook vastgebonden is. |
31 | katoen | het materiaal van het grootzeil. Mag niet langdurig worden opgedoekt terwijl het nat is, want dan komt het weer erin. Een nat katoenen zeil moet dus zo snel mogelijk te drogen worden gehesen. |
32 | hennep/manilla | het materiaal van de lijken van het grootzeil. Natuurvezel, hiervoor geldt hetzelfde als voor katoen. |