7. Puberteit
In het kort:
- Aandeel pubers met niet-gehuwde ouders is in tien jaar tijd meer dan verdubbeld;
- Bij ruim de helft van de pubers speelt het geloof geen rol van betekenis in het leven;
- Ruim acht van de tien pubers vindt zijn of haar gezondheid (heel) goed;
- Roken en alcoholgebruik onder pubers zijn afgenomen sinds 2004;
- Een derde van de pubers is ontevreden met zijn of haar gewicht;
- Pestgedrag en slachtofferschap van pesten zijn sterk afgenomen sinds 2007;
- Ongeveer de helft van de pubers vindt het (heel) leuk om naar school te gaan;
- Eén op de vijf pubers voelt zich ’s avonds of ’s nachts weleens onveilig;
- Het sociale mediagebruik onder pubers is sterk gestegen sinds 2004;
- Zes van de tien pubers zijn lid van een sportvereniging;
- Het aandeel pubers dat vrijwilligerswerk doet, is verdubbeld sinds 2004.
Snel naar:
In de afgelopen 20 jaar is, in het kader van Jeugdmonitor Zeeland, vier keer een enquête-onderzoek gedaan naar het welbevinden van Zeeuwse jongeren in de pubertijd. In dit onderzoek, onder jongeren in klas 3 van het voortgezet onderwijs (VO), worden vragen gesteld over uiteenlopende onderwerpen als de thuissituatie, relatie met ouders en vrienden, ervaringen op school, algemeen welbevinden, gezondheid en invulling van de vrije tijd. Voor een belangrijk deel is de vragenlijst van dit onderzoek constant gehouden om zodoende lange-termijn-ontwikkelingen te kunnen volgen. Voor een deel zijn vragen en antwoordcategorieën geactualiseerd.
In het onderzoek onder Zeeuwse puberjongeren komen onder meer onderwerpen aan de orde die te koppelen zijn aan de ambities van de Transformatieagenda Jeugd Zeeland 2018-2021. De gezinssituatie, het netwerk en veilig opgroeien onderzoekt de monitor uitvoerig. Ook wordt in het onderzoek aandacht besteed aan de onderwijsloopbaan en grensoverschrijdend gedrag.
Het onderzoek onder Zeeuwse pubers wordt uitgezet in de derde klas van het VO en is tot nu toe uitgevoerd in de jaren 2004, 2007, 2011 en 2015. Meer specifiek gaat het om jongeren die onderwijs volgden in het derde leerjaar van het vmbo, havo of vwo .op Zeeuwse onderwijsinstellingen, in West-Brabant of op Goeree-Overflakkee . Het grootste deel van de pubers was op het moment van bevraging 14 of 15 jaar oud. Een uitgebreide omschrijving van de werkwijze en de responscijfers zijn te vinden in de onderzoeksverantwoording.
Tabel 7.1: Beschrijvende statistiek steekproef onderzoeken kinderen in het voortgezet onderwijs
Ruim de helft van de Zeeuwse pubers in deze generaties is jongen; iets minder dan de helft is meisje. Het aandeel jongeren in een gezin van een gehuwd paar met kinderen is in tien jaar tijd gedaald van 80% in 2004 naar 72% in 2015. Daar tegenover staat een stijging van het aandeel jongeren in een huishouden met niet-gehuwde ouders (van 4 naar 10%) en het aandeel eenouderhuishoudens (van 13 naar 17%).
Het grootste deel van de Zeeuwse pubers groeit op in een gezin met twee kinderen; dit aandeel is bovendien gestegen tussen 2004 en 2015 (van 43 naar 47%). Het aandeel pubers dat opgroeit in een gezin met meer dan drie kinderen is in dezelfde periode gedaald van 18 naar 14%. Ten tijde van het laatste onderzoek woonde twee derde van de Zeeuwse pubers in niet-stedelijk gebied.
In het vervolg van dit onderdeel over pubers in Zeeland worden resultaten beschreven van vier onderzoeken onder jongeren in de derde klas van het VO. Het gaat om een weloverwogen selectie uit het brede scala van onderwerpen uit het onderzoek. Hierbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat de meest recente cijfers dateren van 2015. Nieuwe cijfers over jongeren op het VO (pubers) worden in het voorjaar van 2021 verzameld.
Gezinssamenstelling
Ondanks een daling, groeit driekwart van de Zeeuwse pubers (14/15 jaar) nog steeds op in een traditioneel gezin met de eigen vader en moeder. Daarnaast groeit ongeveer 7% van de jongeren op in een samengesteld gezin. Het aandeel pubers dat opgroeit onder co-ouderschap is in 10 jaar tijd verdubbeld van 3 naar 6% van alle Zeeuwse pubers. Ten opzichte van het niet-stedelijke gebied zijn er in het stedelijke gebied relatief meer jongeren die bij één van de ouders leven; 12% ten opzichte van 8% in 2015.
De rol van geloof
Voor ruim de helft van de pubers speelt het geloof geen rol van betekenis in het leven. Dit aandeel is flink toegenomen sinds 2004. Er is met name een daling zichtbaar in het aandeel gezinnen dat thuis het katholieke geloof deelt; dat aandeel is tussen 2004 en 2015 meer dan gehalveerd - van 17 naar 8%. Onder de pubers die wel geloven, komt het protestantse geloof het meest vaak voor, met name in niet-stedelijk gebied.
Contact met de ouders
Veruit de meeste Zeeuwse pubers hebben het gevoel dat hun ouders van hen houden (97%) en dat ze hen begrijpen (91%). Op de vraag in hoeverre ze zich in de afgelopen week voorafgaand aan de ondervraging thuis gelukkig hebben gevoeld, antwoorden jongens iets vaker bevestigend dan meisjes. Ongeveer twee op de tien meisjes voelen zich niet altijd gelukkig thuis; onder jongens is dat ongeveer één op de tien. Eveneens één op de vijf meisjes geeft aan niet vaak te kunnen praten met haar eigen ouders als ze dat wil - onder jongens is dat 13%. In het algemene gevoel van geluk thuis zien we een voorzichtige positieve ontwikkeling; het aandeel pubers dat zich nooit gelukkig voelt thuis is tussen 2007 en 2015 meer dan gehalveerd (van 3 naar 1%), waar het aandeel dat aangeeft zich altijd gelukkig te voelen is gestegen van vijf op de tien naar zes op de tien.
Ervaren gezondheid
Ruim acht van de tien pubers (82%) vinden zijn of haar eigen gezondheid goed of heel goed. Landelijk geldt dit voor 88% van de 15- tot 20-jarigen (CBS Jeugdmonitor, 2019). Zeeuwse jongens beoordelen de eigen gezondheid gemiddeld beter dan meisjes. Sinds 2007 is de ervaren gezondheid onder Zeeuwse pubers weinig veranderd.
Psychische gezondheid
Psychosociale problemen bij jeugdigen kunnen worden gesignaleerd aan de hand van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) (TNO, 2019). Jongeren rapporteren daarbij over hun gedrag en gevoelens aan de hand van een aantal stellingen. De schaal emotionele problemen bevat vragen over angst en stemmingsproblemen. De SDQ is ook opgenomen in de vragenlijst van Jeugdmonitor Zeeland. In 2015 had één op de tien Zeeuwse pubers een verhoogde score (17 of hoger), wat betekent dat er sprake is van een verhoogd risico op psychosociale problemen. Er zijn relatief meer meisjes dan jongens met een verhoogd risico. Meisjes geven bijvoorbeeld vaker aan dat ze veel piekeren, angstig zijn of in de put zitten. Ook landelijk zijn deze verschillen tussen jongens en meisjes waarneembaar (NJI, 2018).
Figuur 7.1: Psychische gezondheid (SDQ-score); jongens en meisjes (2015)
“We wisten als school gewoonweg niet altijd wat er speelde. Uit de Jeugdmonitor kwam dan bijvoorbeeld naar voren dat depressiviteit onder jongeren een stuk hoger lag dan we aanvankelijk dachten. Dat merk je dan niet op een school, want kinderen spelen daar vaak een rol.”
– Leen van Duivendijk – voormalig coördinator in het voortgezet onderwijs
Gezond leven
Het ontbijt is voor zeven van de tien pubers elke dag een vast eetmoment. Iets minder dan de helft eet (bijna) elke dag groente en/of fruit. Wat opvalt, is dat puberjongens vaker dagelijks ontbijten, maar dat pubermeisjes juist vaker groente en/of fruit eten.
Ongeveer een derde van de pubers was in 2015 ontevreden met zijn/haar gewicht. De meerderheid daarvan vindt zichzelf te zwaar, met name meisjes. In Nederland is bij 15% van de kinderen tussen 9 en 18 jaar sprake van (ernstig) overgewicht (CBS Jeugdmonitor, 2019).
Zeeuwse pubers roken in 2015 beduidend minder dan in 2004. In 2015 rookte één op de vijf pubers, evenveel jongens als meisjes. In 2015 dronken zeven van de tien pubers weleens alcohol; één van drie pubers deed aan ‘binge drinken’ . Onder pubers is het alcoholgebruik in het algemeen alsook het binge drinken afgenomen . Alcohol wordt door pubers vooral in huiselijke kring genuttigd. Ongeveer 15% van de pubers blowt wel eens (2015).
Figuur 7.2: Roken en drinken (2004-2015)
Relaties en seksualiteit
Minder pubers geven aan seksueel actief te zijn. In 2011 zei ruim één op de vijf jongeren ooit gemeenschap te hebben gehad. In 2015 was dat 16%. Er is geen verschil tussen jongens en meisjes. Er is wel een groot verschil tussen jongens en meisjes als het gaat om de acceptatie van homoseksualiteit. Jongens (35%) geven veel vaker aan dan meisjes (11%) dat zij geen vriendschap willen sluiten met een jongen die respectievelijk meisje dat op hetzelfde geslacht valt. Ook gaan meer jongens (49%) dan meisjes (16%) in de pauze liever naast iemand anders zitten dan naast respectievelijk een homo-jongen of lesbisch meisje. In het algemeen is de acceptatie van lesbische meisjes in de klas groter dan die van homoseksuele jongens.
Grensoverschrijdend gedrag
Zeeuwse pubers vertonen, naar eigen zeggen, sinds 2004 minder vaak grensoverschrijdend gedrag . Het percentage is gedaald van 70% in 2004 naar 58% in 2015. In 2015 zijn de drie meest voorkomende gedragingen iets kapot maken (37%), iemand lastigvallen of uitschelden (34%) en voor overlast of problemen zorgen (26%). Eén op de vijf pubers, met name jongens, is in 2015 in aanraking geweest met de politie voor iets dat niet mag. Dit had meestal geen gevolgen of er was sprake van een waarschuwing of een boete.
Pesten
Tussen 2007 en 2015 is het zelf gerapporteerde slachtofferschap van pesten afgenomen van 14% naar 8%. Landelijk ligt het percentage jongeren in het voortgezet onderwijs dat gepest wordt op 5% (NJI, 2019). Ook cyberpesten is afgenomen, ondanks de gestegen digitale activiteit in deze periode. Pubers gaven in 2015 veel minder vaak aan dat ze zelf anderen pesten (op school of daarbuiten) (7%) dan in 2007 (19%). Jongens geven vaker aan te pesten dan meisjes.
“Er zitten goede en slechte kanten aan de intrede van telefoons en tablets. Ik vind altijd dat je de goede kanten van zo’n ontwikkeling moet gebruiken als school. Het digitale pesten is een schaduwkant waar je als docent moet proberen in te grijpen.”
– Leen van Duivendijk – voormalig coördinator in het voortgezet onderwijs
Figuur 7.3: Slachtofferschap pesten (2007-2015)
Slachtofferschap
Eén op de vijf pubers is in 2015 slachtoffer geweest van criminaliteit. Het slachtofferschap van criminaliteit onder puberjongeren is tussen 2004 en 2015 afgenomen van ruim drie op de tien naar ruim twee op de tien puberjongeren. Dat zien we over de hele linie van soorten misdrijven. Slachtofferschap van vernieling en diefstal komt het vaakst voor.
Figuur 7.4: Slachtofferschap (2004-2015)
Vrije tijd
Steeds minder pubers lezen een boek (niet voor school). In 2004 las de helft met enige regelmaat (een paar keer per maand of vaker) een boek. In 2015 is dit gedaald tot een derde. Meisjes lezen vaker een boek dan jongens. Het bezoek aan de bibliotheek is ook flink gedaald. Ruim driekwart van de pubers gaat zelden of nooit (2015).
Ongeveer 6 op de 10 pubers in Zeeland hebben een baantje. Dat is onveranderd sinds 2004. In niet-stedelijk gebied hebben puberjongeren vaker een bijbaantje dan in de stad. Verenigingsleven
Tussen 2004 en 2015 was het lidmaatschap van verenigingen onder Zeeuwse jongeren redelijk stabiel. In 2015 zijn zes van de tien pubers lid van een sportvereniging en drie van de tien zijn (ook) lid van een andere vereniging (bv. muziek, scouting, kerk). Jongens zijn vaker lid van een sportvereniging en meisjes vaker van een ander soort vereniging. In stedelijk gebied zijn pubers minder vaak lid van een kerk of moskee dan buiten de stad.
Het aandeel jongeren dat vrijwilligerswerk doet voor een (sport)vereniging, instelling of organisatie is tussen 2007 en 2015 gestegen van drie naar vier op de tien. Meisjes doen vaker vrijwilligerswerk dan jongens. Ook zien we in niet-stedelijk gebied een groter aandeel jongeren dat actief is als vrijwilliger dan in het stedelijk gebied. Vrijwilligerswerk voor sportverenigingen komt het vaakst voor.
Figuur 7.5: Vrijwilligerswerk (2004-2015)
Leerlingen voortgezet onderwijs in Zeeland
In het schooljaar 2014-2015 (peildatum: 1 oktober) waren in totaal 20.600 deelnemers aan het voortgezet onderwijs in Zeeland (bron: DUO). Daarvan zaten ruim 4.000 leerlingen (21%) in het derde leerjaar. Tussen 2005 en 2015 fluctueerde het aantal leerlingen in het Zeeuwse voortgezet onderwijs tussen 20.000 en 21.000. Na 2015 daalt het aantal leerlingen.
Figuur 7.6: Aantal VO-leerlingen in Zeeland naar leerjaar (2005-2019)
Bijna 6 op de 10 leerlingen die in Zeeland naar het voortgezet onderwijs gaan, gingen in het schooljaar 2014-2015 (leerjaar 3) naar het vmbo. Van de Zeeuwse vmbo- leerlingen volgen de meeste de kaderberoepsgerichte leerweg (KL), gevolgd door de gemengde leerweg (GL), de basisberoepsgerichte leerweg (BL) en de theoretische leerweg (TL). Landelijk is juist de theoretische leerweg de meest gekozen leerweg en de gemengde leerweg de minst gekozen. Ruim 4 op de 10 Zeeuwse leerlingen gingen naar de havo of het vwo (leerjaar 3). Landelijk is dit hoger (46%).
Figuur 7.7: Aandeel VO-leerlingen naar leerweg (schooljaar 2014-2015)
Ongeveer de helft van de Zeeuwse pubers vindt het (heel) leuk om naar school te gaan (2015). De voornaamste redenen waarom pubers school niet leuk vinden, zijn dat de vakken en de manier van lesgeven hen niet aanspreken. Twee derde van de pubers besteedt maximaal een uur per dag aan huiswerk. Meisjes zijn over het algemeen positiever over school dan jongens en besteden gemiddeld meer tijd aan hun huiswerk.
Veilige omgeving
De meeste pubers vinden de eigen buurt leuk om in te wonen en ze voelen zich veilig. Eén op de vijf voelt zich ’s avonds of ’s nachts weleens onveilig, waarvan meer meisjes dan jongens. Ruim een derde van de pubers geeft aan dat er in de eigen woonbuurt plekken zijn waar ze ’s avonds liever niet alleen willen komen. Dit komt vaker voor bij jongeren die in stedelijk gebied wonen. Jongeren voelen zich vaker onveilig in een buurt buiten de eigen woonbuurt (19%) dan in de eigen woonbuurt (9%).
Voorzieningen in de buurt
De voorzieningen in de buurt waar pubers het meest gebruik van maken zijn sportveldjes en hangplekken (2015). Twee op de vijf jongeren vinden dat er (veel) te weinig dingen voor hen wordt georganiseerd in de buurt.
Gebruik van social media
Tussen 2004 en 2015 zien we een toenemend belang van de digitale leefwereld. In 2015 waren maar weinig pubers die nooit social media gebruiken (6%), terwijl dit in 2004 nog ruim een derde was. Landelijk is 95% van de 12- tot 18-jarigen actief op social media (NJI, 2020). Twee derde van de pubers besteedt 5 uur per week of meer aan social media. Meisjes besteden er meer tijd aan dan jongens. Bellen met vrienden/vriendinnen is minder populair geworden, maar jongeren ontmoeten elkaar fysiek nog wel in dezelfde mate - op straat of bij elkaar thuis.
Figuur 7.8: Tijdsbesteding social media (2004-2015)