Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:


Een groepje studenten staat bij elkaar voor het raam op de eerste verdieping van Centrum Gebouw Zuid. De introductieweken zijn al lang voorbij, maar nog steeds wordt er afgetast, angstvallig naar bekende gezichten gespeurd bij binnenkomst van een collegezaal of de kantine.
Met een vriendelijk “goedemorgen” voeg ik me bij het groepje. Net als anders kom ik stipt op tijd binnen met de bedoeling direct te gaan zitten, een blocnote en een pen uit mijn tas te pakken en eventueel, als daar nog tijd voor is, een praatje aan te knopen met mijn buurman of buurvrouw. Maar nu iedereen nog staat, is het raar om als enige te gaan zitten.
Nooit eerder heb ik in zo’n korte tijd zoveel nieuwe mensen ontmoet en het kost me moeite om namen te onthouden. Als ik de kring rondkijk herken ik Evelien - dat is die lange met blond haar die veel vragen stelt tijdens de colleges en drukke handgebaren maakt als ze praat- en Hanneke. Hanneke herken ik aan haar gestreepte bloesje - ze draagt altijd gestreepte bloesjes – en aan haar manier van lopen. Ze loopt zo overdreven rechtop dat haar nek en rug een beetje hol trekken. Verder ken ik niemand bij naam.
Als het gesprek even stil valt, maakt Hanneke van de gelegenheid gebruik om een raam open te zetten. Dat is een goed idee want in de ruimte is het even bedompt als in een volle stadsbus om vijf uur ’s middags. Maar zodra het raam op een kier staat gooit ze het met een harde klap meteen weer dicht. Buiten is een graafmachine bezig om het naastgelegen weiland bouwrijp te maken. En met de neus licht opgetrokken zegt ze: “Hoe geestdodend moet het zijn als je leven bestaat uit het verplaatsen van grond?” 
Heb ik dit goed verstaan? Ik kijk haar aan omdat ik wil weten hoe ik haar woorden moet uitleggen en zie dat ik het goed gehoord heb. Met een spottende blik kijkt ze de kring rond; in de echo hoor ik de minachting nu duidelijk doorklinken. Iedereen volgt haar blik naar buiten en kijkt naar de kraanmachinist. Behalve ik. Ik verstrak en voel dat er scherpe randjes zitten aan de woorden van Hanneke, maar begrijp niet waarom ik de enige ben die het lijkt te voelen. Ik draai me weg van de lachende groep, ga zitten en als een spin die een vlieg vangt omwikkel ik de woorden stuk voor stuk met kleverige draad. Later zal ik ze uitpakken. Later.
Ik ben opgelucht dat het werkcollege meer lijkt op een hoorcollege en we niet in kleine groepjes met een opdracht uiteen worden gestuurd. Zo is het makkelijker te verbergen dat ik niet helemaal bij de les ben.
Om 11.00 uur haast ik me naar de fietsenstalling.
“Hé Janne, ga je mee nog wat drinken?”
“Nee, ik moet weg” roep ik terug naar iemand van wie ik  denk dat ze Saskia heet, terwijl ik met twee treden tegelijk naar beneden ren. Het is niet dat ik nog veel plannen heb voor de rest van de dag, maar wel de dringende behoefte om het universiteitscomplex snel achter me te laten. Dus echt gelogen was het niet.
Pas bij het Wilhelminapark minder ik vaart. De anonimiteit van de stad heeft een kalmerende werking. Veelkleurige mensen, markante gebouwen, oude huizen - mooi onderhouden - , ik kijk er graag naar en vraag me af hoe het zou zijn om in een huis te wonen waarvan de voorgevel direct aan de stoeprand grenst. Dat je meteen op de stoep staat als je de deur uitgaat en mensen dicht langs je raam lopen.
Even later stap ik, met een mok zwarte koffie in mijn ene hand en een dubbel dikke plak ontbijtkoek in de andere, mijn kamer binnen en plof neer in mijn stoel. Het ruikt er nog steeds pas geverfd. Niet meer die zware terpentinelucht, maar die heerlijke geur van daarna en die wat mij betreft nog heel lang mag blijven hangen. Trots bekijk ik voor de zoveelste keer mijn opgeknapte tweedehands meubelen, laat mijn vingertoppen over het glad geschuurde tafelblad glijden en opeens moet ik denken aan Bram.
Bram was kraanmachinist en een collega van mijn vader. Alles aan Bram was groot; zijn oren, zijn handen, zijn voeten. Ja, zelfs zijn Tupperware broodtrommel was van ongekende afmetingen. Om negen uur ’s morgens ging het deksel eraf en verdwenen de eerste drie boterhammen naar binnen. Eigenlijk is verdwijnen niet het juiste woord, want helemaal geruisloos ging het niet. Bram praatte veel en hard in een eigen kenmerkend taaltje van twee dialecten door elkaar, ook tijdens het eten. En met slurpgeluiden sprak hij zijn waardering uit voor de koffie en mijn moeders groentesoep.
Bram maakte lange dagen. Vroeger dan de andere bouwvakkers vertrok hij ’s morgens van huis om eerst zijn kraan op te halen bij de werkplaats om vervolgens, in slakkengang, naar de bouwplaats te rijden. ’s Middags voltrok hetzelfde ritueel zich in omgekeerde volgorde.
Mijn wangen beginnen te gloeien als ik terugdenk aan al die keren dat ik letterlijk door Bram uit de wind werd gehouden. Bij een stevige wind uit het zuidwesten bleef hij met zijn kraan schuin voor me rijden. Hij trok zich niets aan van de steeds langer wordende sliert auto’s achter hem, terwijl ik de pedalen steeds sneller liet rondgaan.
Bij het kruispunt, net voor het dorp, ging hij rechtsaf en ik rechtdoor. Door de donkere ruiten in de kraan kon ik alleen zijn silhouet zien. Maar dat was genoeg om de brede grijns op zijn gezicht te kunnen onderscheiden en zijn grote hand in de lucht te zien gaan om mij een afscheidsgroet te brengen.
{{Event
{{Event
|Part of=MFF Contributor PR 00008
|Part of=MFF Contributor PR 00008

Versie van 6 jun 2020 12:54

Een groepje studenten staat bij elkaar voor het raam op de eerste verdieping van Centrum Gebouw Zuid. De introductieweken zijn al lang voorbij, maar nog steeds wordt er afgetast, angstvallig naar bekende gezichten gespeurd bij binnenkomst van een collegezaal of de kantine.

Met een vriendelijk “goedemorgen” voeg ik me bij het groepje. Net als anders kom ik stipt op tijd binnen met de bedoeling direct te gaan zitten, een blocnote en een pen uit mijn tas te pakken en eventueel, als daar nog tijd voor is, een praatje aan te knopen met mijn buurman of buurvrouw. Maar nu iedereen nog staat, is het raar om als enige te gaan zitten.

Nooit eerder heb ik in zo’n korte tijd zoveel nieuwe mensen ontmoet en het kost me moeite om namen te onthouden. Als ik de kring rondkijk herken ik Evelien - dat is die lange met blond haar die veel vragen stelt tijdens de colleges en drukke handgebaren maakt als ze praat- en Hanneke. Hanneke herken ik aan haar gestreepte bloesje - ze draagt altijd gestreepte bloesjes – en aan haar manier van lopen. Ze loopt zo overdreven rechtop dat haar nek en rug een beetje hol trekken. Verder ken ik niemand bij naam.

Als het gesprek even stil valt, maakt Hanneke van de gelegenheid gebruik om een raam open te zetten. Dat is een goed idee want in de ruimte is het even bedompt als in een volle stadsbus om vijf uur ’s middags. Maar zodra het raam op een kier staat gooit ze het met een harde klap meteen weer dicht. Buiten is een graafmachine bezig om het naastgelegen weiland bouwrijp te maken. En met de neus licht opgetrokken zegt ze: “Hoe geestdodend moet het zijn als je leven bestaat uit het verplaatsen van grond?” Heb ik dit goed verstaan? Ik kijk haar aan omdat ik wil weten hoe ik haar woorden moet uitleggen en zie dat ik het goed gehoord heb. Met een spottende blik kijkt ze de kring rond; in de echo hoor ik de minachting nu duidelijk doorklinken. Iedereen volgt haar blik naar buiten en kijkt naar de kraanmachinist. Behalve ik. Ik verstrak en voel dat er scherpe randjes zitten aan de woorden van Hanneke, maar begrijp niet waarom ik de enige ben die het lijkt te voelen. Ik draai me weg van de lachende groep, ga zitten en als een spin die een vlieg vangt omwikkel ik de woorden stuk voor stuk met kleverige draad. Later zal ik ze uitpakken. Later.

Ik ben opgelucht dat het werkcollege meer lijkt op een hoorcollege en we niet in kleine groepjes met een opdracht uiteen worden gestuurd. Zo is het makkelijker te verbergen dat ik niet helemaal bij de les ben. Om 11.00 uur haast ik me naar de fietsenstalling. “Hé Janne, ga je mee nog wat drinken?” “Nee, ik moet weg” roep ik terug naar iemand van wie ik denk dat ze Saskia heet, terwijl ik met twee treden tegelijk naar beneden ren. Het is niet dat ik nog veel plannen heb voor de rest van de dag, maar wel de dringende behoefte om het universiteitscomplex snel achter me te laten. Dus echt gelogen was het niet.

Pas bij het Wilhelminapark minder ik vaart. De anonimiteit van de stad heeft een kalmerende werking. Veelkleurige mensen, markante gebouwen, oude huizen - mooi onderhouden - , ik kijk er graag naar en vraag me af hoe het zou zijn om in een huis te wonen waarvan de voorgevel direct aan de stoeprand grenst. Dat je meteen op de stoep staat als je de deur uitgaat en mensen dicht langs je raam lopen.

Even later stap ik, met een mok zwarte koffie in mijn ene hand en een dubbel dikke plak ontbijtkoek in de andere, mijn kamer binnen en plof neer in mijn stoel. Het ruikt er nog steeds pas geverfd. Niet meer die zware terpentinelucht, maar die heerlijke geur van daarna en die wat mij betreft nog heel lang mag blijven hangen. Trots bekijk ik voor de zoveelste keer mijn opgeknapte tweedehands meubelen, laat mijn vingertoppen over het glad geschuurde tafelblad glijden en opeens moet ik denken aan Bram.

Bram was kraanmachinist en een collega van mijn vader. Alles aan Bram was groot; zijn oren, zijn handen, zijn voeten. Ja, zelfs zijn Tupperware broodtrommel was van ongekende afmetingen. Om negen uur ’s morgens ging het deksel eraf en verdwenen de eerste drie boterhammen naar binnen. Eigenlijk is verdwijnen niet het juiste woord, want helemaal geruisloos ging het niet. Bram praatte veel en hard in een eigen kenmerkend taaltje van twee dialecten door elkaar, ook tijdens het eten. En met slurpgeluiden sprak hij zijn waardering uit voor de koffie en mijn moeders groentesoep. Bram maakte lange dagen. Vroeger dan de andere bouwvakkers vertrok hij ’s morgens van huis om eerst zijn kraan op te halen bij de werkplaats om vervolgens, in slakkengang, naar de bouwplaats te rijden. ’s Middags voltrok hetzelfde ritueel zich in omgekeerde volgorde. Mijn wangen beginnen te gloeien als ik terugdenk aan al die keren dat ik letterlijk door Bram uit de wind werd gehouden. Bij een stevige wind uit het zuidwesten bleef hij met zijn kraan schuin voor me rijden. Hij trok zich niets aan van de steeds langer wordende sliert auto’s achter hem, terwijl ik de pedalen steeds sneller liet rondgaan. Bij het kruispunt, net voor het dorp, ging hij rechtsaf en ik rechtdoor. Door de donkere ruiten in de kraan kon ik alleen zijn silhouet zien. Maar dat was genoeg om de brede grijns op zijn gezicht te kunnen onderscheiden en zijn grote hand in de lucht te zien gaan om mij een afscheidsgroet te brengen.


















Experience, afkomstig van: Marjan de Smit

Het is belangrijk in verbinding te blijven met wie ik ben, hoe ik als kind ben gevormd en wat voor mij belangrijke waarden zijn. Om scherp te kunnen stellen op mijn jeugd, om herinneringen te kunnen vasthouden en mijn ervaringen en zienswijze te kunnen delen met anderen, schrijf ik korte verhaaltjes.

Competenties
kritisch reflecteren
Startdatum
februari 3, 2020
Einddatum
februari 3, 2020

Generieke principes

Principes die kunnnen worden toegepast in geleerde lessen.

Geleerde lessen

Let op! De geleerde lessen opgedaan in jouw ervaringen met de praktijk worden gedeeld met alle deelnemers. Deel hier geen privacy-gevoelige informatie!

Geen geleerde lessen.

<accesscontrol>Access:FftF september 2019</accesscontrol>