Verbeteren invangefficiëntie en overlevingskansen oesterbroed
De oester speelt een belangrijke rol in de Zeeuwse economie en gastronomie. In totaal zijn er zo’n 30 bedrijven actief met oesterteelt. Maar de Zeeuwse oestersector kampt sinds enkele jaren met sterk teruglopende productie van oesters als gevolg van variabele broedval en sterfte van jonge oesters door predatie van de oesterboorder en het oesterherpesvirus.
Voor het invangen van jonge oesters, oesterbroed genoemd, is de huidige praktijk dat er lege mosselschelpen vlak voor het broedvalseizoen op de bodempercelen geplaatst worden. Ongeveer een jaar nadat het jonge oesterbroed zich op de schelpen hebben gevestigd, worden de oesters verplaatst naar oesterkweekpercelen, ook op de bodem, totdat ze groot genoeg zijn voor consumptie, wat in totaal 2 tot 3 jaar duurt. Op de bodem zijn oesters een echter een makkelijke prooi voor de roofslak, de Japanse oesterboorder. Uit eerder onderzoek van de onderzoeksgroep bleek al dat door oesters in de waterkolom te kweken in plaats van op de zeebodem, de sterfte door oesterboorders sterk kan worden teruggebracht. Verder zijn er aanwijzingen dat een langere droogvalduur de kans op een infectie met het herpesvirus kan verminderen.
Alternatieven
In het project wordt onderzoek gedaan naar alternatieve oesterbroed-invangsystemen in de waterkolom zoals couples (plastic schotels) en lege mosselschelpen in netten (sokken) (Figuur 1) die zorgen voor een hogere invang van oesterbroed en bieden kans een betere overleving. Het onderzoek vindt plaatst in de Oosterschelde, intertidaal, en het Gevelingenmeer, subtidaal. De locaties verschillen onder andere in diepte, wel of geen droogval en mate van getij-invloed.
Op de volgende deelvragen wordt een antwoord gezocht:
1. Is het mogelijk om te voorspellen wanneer er larven aanwezig zijn in de waterkolom? En wat is dan het beste moment om het vestigingssubstraat uit te hangen?;
2. Wat is het beste moment om het broed (>1 jaar) uit te plaatsen?;
3. Welke positie van het substraat zorgt voor de meeste invang, overleving en groei (waterkolom versus de bodem)?;
4. Zijn er verschillen in het aantal oesterlarven dat wordt ingevangen tussen kweeklocaties, zijn er verschillen tussen locaties in overleving en groei? En als dat zo is, kunnen factoren zoals droogvalduur en diepte de gevonden verschillen verklaren?
Succesvolle methoden
Het onderzoek moet leiden tot voorspellende broedvalmodellen, en inzicht in de meest succesvolle invangmethoden. Daarnaast zal er een afwegingskader beschikbaar worden gesteld waarin overleving van oesterbroed in relatie tot invangmethode en systemen naar kweekpercelen, inzichtelijk gemaakt wordt voor de kwekers. De resultaten zullen hiermee een bijdrage leveren aan het verhogen van het rendement van oesterkweek in de Zuidwestelijke Delta. Voor de HZ werken de resultaten uit het project door in het onderwijs (Opleiding Water Management) en de onderzoekspraktijk (Delta Academy Applied Research Centre).